Concertimpressie Giardino Musicale – 3 oktober 2015

Melody makers – Kamermuziek met een solo basinstrument

Het is zaterdag 3 oktober 2015 – een zonnige herfstdag die een mens bij voorbaat al blij maakt. Bij het betreden van de Dorpskerk voelt alles weer vertrouwd zoals in het vorige seizoen. Musici zijn druk met spelen, stemmen en koffie drinken. Wij hebben er zin in! Na de kaartverkoop en seizoenskaartverkoop (zonder goede reden er niet eentje te kopen mag u zichzelf gerust achter de oren krabben over zoveel achteloosheid) begint het concert van Giardino Musicale.

Johann Sebastian Bach (1685-1750) – Sinfonia uit cantate “Die Himmel erzählen die Ehre Gottes” BWV 76

Op een dag als deze beaamt ons hart zonder morren de titel van deze cantate. Bach wist het en samen met hem verwerpen wij het geleuter van evolutionisten die beweren dat alles zo maar ontstaan is. Cantate 76, die op 6 juni 1723, de tweede zondag na Trinitatis, in de Leipziger Thomaskirche voor het eerst werd uitgevoerd, is de tweede cantate die men daar van de nieuwbenoemde Thomascantor hoorde, nadat Bach met vrouw en vijf kinderen, in twee koetsjes en vier wagens huisraad, op 23 mei was gearriveerd. BWV 76 vormt een tweeluik met BWV 75 die Bach een week eerder als Antrittskantate liet horen; beide cantates heeft hij ongetwijfeld reeds tevoren in Köthen gecomponeerd en ze vormen tezamen een imponerend visitekaartje waarin Bach alle voorzichtigheid laat varen die zijn sollicitatiecantates (BWV 22 en 23) van 7 februari nog kenmerkten. Bach heeft in elk geval het eerste deel van BWV 76 later nog eens op Hervormingsdag (Reformationsfest, 31 oktober) uitgevoerd. Christoph Wolff vermoedt, op redelijke gronden, dat de teksten voor deze cantates afkomstig zijn geweest van Leipzigs dienstdoend burgemeester Gottfried Lange die zich sterk heeft gemaakt voor Bach’s benoeming, een zekere naam had als librettist en waarschijnlijk ook de teksten voor Bach’s sollicitatiecantates had geleverd.

Johann Sebastian Bach (1685-1750) – Toccata in G BWV 916

Het manuscript voor de Toccata in G major bevindt zich in Andreas Bach’s Boek. De verloren kopie van Heinrich Gerber bevat de titel Concerto / Toccata pour le Clavecin. Echter, het Franse woord clavecin werd doorgaans gebruikt als een generieke term. Zo kan het verwijzen naar zowel clavichord als klavecimbel, waardoor de vraag naar het beoogde medium onbeantwoord blijft. Bovendien werd de klaviermuziek van Bach niet geschreven voor een bepaald instrument. Het was tijdens de Weimar periode dat Bach kennis maakte met het Italiaanse concerto door instrumentale werken van Albinoni, Vivaldi en Telemann te bewerken. Zoals Richard Jones zegt in verwijzing naar deze transcripties, “de impact op Bach van deze ontmoeting met het Italiaanse concerto was diep, waardoor hij niet alleen (in getranscribeerd vorm) zijn eigen virtuositeit vergrootte, maar met nieuwe compositorische modellen zijn stilistische bereik uitbreidde en verschillende aspecten van zijn techniek verfijnde. De uitbundige eerste beweging wordt gevolgd door de imiterende Adagio en Fuga heeft een dance-achtig karakter, gemarkeerd als Allegro e Presto. Deze Toccata wordt vaak vergeleken met Bach’s Italian Concerto BWV 971.

Georg Philipp Telemann (1681 – 1767) – Solo in d uit Essercizii Musici

Georg Philipp Telemann (Maagdenburg, 14 maart 1681 – Hamburg, 25 juni 1767) was een Duits barokcomponist, dirigent en organist en vermoedelijk de meest productieve componist in de geschiedenis. Het is ongelofelijk waar de man het allemaal vandaan haalde!

Georg Philipp was de zoon van de Diaconus aan de Heilig-Geist-Kerk Heinrich Telemann en zijn echtgenote Maria Haltmeier. Telemann kreeg zijn muzikale opleiding van de Maagdenburgse organist en cantor Benedikt Christiani. Zijn vader was vroeg overleden en zijn moeder wilde zijn muzikale neigingen onderdrukken, hetgeen wij anno 2015 nog steeds verwerpelijk vinden. Zij stuurde hem in 1698 naar het gymnasium te Hildesheim, maar daar werd zijn muzikaal talent opnieuw ontdekt. Telemann mocht zelfs de organist en cantor van de Sankt Godehardkerk te Hildesheim vervangen en kon in Braunschweig en Hannover aan opera-uitvoeringen deelnemen. Op wens van zijn moeder ging hij 1701 naar Leipzig om aan de universiteit rechten te studeren. Op weg naar Leipzig kwam hij in Halle in contact met de jonge Georg Friedrich Händel. Zij werden goede vrienden.

Al spoedig schreef Telemann cantates voor de Leipziger Thomaskirche en besloot componist te worden. In 1702 stichtte hij een Collegium musicum met studenten, waarvoor hij openbare concerten organiseerde. In hetzelfde jaar werd hij tot artistiek directeur van de Opera van Leipzig benoemd en begon hij aan zijn eerste opera’s. Verder was hij als organist en muziekdirecteur aan de Nieuwe Kerk te Leipzig werkzaam. In 1705 werd hij kapelmeester in Sorau (Zary) aan het hof van Graaf Erdmann von Primnitz. In Sorau maakte hij kennis met Erdmann Neumeister, van wie hij later teksten als grondslag voor composities gebruikte en die hij later in Hamburg zou weerzien. In 1706 werd hij Hofkapelmeester aan het hof van Hertog Johan Willem van Saksen-Eisenach. In Eisenach leerde hij Johann Sebastian Bach kennen.

In 1712 werd Telemann benoemd tot kapelmeester aan de Barfüßer- und Katharinen-Kirche in Frankfurt aan de Main, waar hij spoedig tot stedelijk muziekdirecteur benoemd werd. Later dirigeerde hij het Collegium musicum van het gezelschap «Frauenstein», waarvoor hij orkest- en kamermuziek componeerde en wekelijks concerten organiseerde. De negen jaren in Frankfurt aan de Main markeren een vruchtbare en belangrijke periode. Hier ontstonden vele kerkmuziekwerken, vooral de cantates en de Brockes-Passion. In 1714 hertrouwde Telemann met Maria Katharina Textor uit Frankfurt. Toen zij er later vandoor ging met een Zweedse officier – een kinderrijk gezin en grote schulden achterlatend als gevolg van deelname aan een loterij – is er in Hamburg een collecte voor Telemann gehouden. Is er iets nieuws onder de zon? Ik dacht het niet.

In 1721 vertrok hij naar Hamburg en werd opvolger van Johann Gerstenbüttel als organist en cantor aan het Johanneum en muziekdirecteur van de vijf Evangelisch-Lutherse hoofdkerken van de Hanzestad – alleen niet van de Rooms-Katholieke St. Marien-Dom. Telemann leefde en werkte het grootste deel van zijn leven in Hamburg. Hij herstelde er het door Matthias Weckmann gestichte Collegium Musicum. In 1722 werd hij de opvolger van Reinhard Keiser als artistiek leider van de Hamburgse Opera aan de Gansenmarkt, waarvoor hij 25 opera’s gecomponeerd heeft en die onder hem nieuwe hoogtepunten beleefde.

Telemann was tijdens zijn leven de beroemdste in Duitsland levende componist en musicus. Zijn grote oeuvre omvat naast opera’s, veel kerkmuziek, waaronder cantates, oratoria, passiemuziek, motetten en psalmen, alsook een groot aantal (meer dan 1000) instrumentale werken, zowel kamermuziek als orkestmuziek. Slechts een klein deel van al dit werk is bewaard gebleven. Zijn petekind Carl Philipp Emanuel Bach volgde hem op als muzikaal directeur van de vijf stadskerken.

Telemann heeft ook nieuwe koorwerken voor verschillende geestelijke en wereldlijke gebeurtenissen geschreven. Van 1716 tot 1766 schreef hij rond 1200 kerkcantates, 23 passies, 5 passieoratoria, 13 psalmen, 9 wereldlijke cantates en serenades, 13 motetten en 6 missen. Hij was een tijdgenoot van Johann Sebastian Bach, die inmiddels beschouwd wordt als de ‘grotere’ componist, terwijl Telemann tijdens zijn leven als belangrijker werd beschouwd.

Bryan Stewart’s onderzoek van de instrumentale werken Telemann onthuld dat de sonates binnen de Essercizii mogelijk werden samengesteld tot tien jaar voorafgaand aan hun data van publicatie. Tijdens Telemann’s leven werd hij beschouwd als een van de meest succesvolle en gerespecteerde componisten van de periode. Daarom is het opvallend dat er zo weinig bekend is over zijn muziek vandaag en in het bijzonder, de Essercizii Musici. Bij de evaluatie van de Barokmuziek is het essentieel dat we onderscheid maken tussen kwaliteit en originaliteit. In de negentiende eeuw werd kwaliteit gelijkgesteld met originaliteit, terwijl de achttiende-eeuwse musici méér praktisch ingesteld waren. Zorg voor originaliteit kwam pas in de negentiende eeuw meer in zwang. Wellicht is dat de reden dat Telemann toch altijd in de schaduw van Bach is blijven staan. In ieder geval hebben wij genoten van het virtuoze blokfluit spel dat deze muziek bevat! Heerlijk!

Andrea Stefano Fioré (1686 – 1732) – sinfonia à violoncello e cembalo in C, 1701

Andrea Stefano was de zoon van Angelo Maria Fioré, een cellist en componist bij de Filharmonische Academie van Bologna en die ook actief was aan het Hof van Parma. Bovendien was hij actief aan de Koninklijke Kapel van Turijn als cellist van de hertog van Savoye. Andrea Stefano openbaarde zeer snel zijn talent en maakte al met 13 jaar deel uit van de Filharmonische Academie en was muzikant in dienst van Vittorio Amedeo van Savoye. Hij was actief in Rome, werd kapelmeester aan het hof van Turijn en wijdde zich aan diverse muzikale genres, van opera tot gewijde muziek en kamermuziek. Hij trouwde met Catherine de Caroli, met wie hij vier zonen had. Andrea Stefano Fioré had ook een vijfde, een dochter, Rose, van zijn tweede vrouw, Victoria Vilver. Zoals al aangekondigd tijdens het concert lijkt deze sinfonia een vroeg werk van een jonge hond, vanwege de gewaagde harmonisaties die overigens wel zéér boeiend waren!

Joseph Bodin de Boismortier (1689 – 1755) – Sonata V, opus XXXVII in a (1732)

Joseph Bodin de Boismortier (Thionville, 23 december 1689 – Roissy-en-Brie, 28 oktober 1755) was een Frans barokke componist van instrumentale muziek, cantates, operaballetten en vocale muziek. Boismortier was puur componist, hij verdiende zijn geld door muziekwerken te schrijven. De familie Boismortier verhuisde van Thionville (in Moselle) naar de stad Metz waar hij muziekonderwijs volgde bij Joseph Valette de Montigny, een bekende componist van motetten. De familie Boismortier volgde Montigny en ze verhuisden naar Perpignan in 1713, waar Boismortier werk vond bij de Koninklijke Tabakscontrole. Boismortier trouwde met Marie Valette, de dochter van een rijke goudsmid en familie van zijn leraar Montigny.

Boismortier begon met het uitgeven van muziek wat zijn reputatie deed groeien in Parijs. In 1724 verhuisden Boismortier en zijn vrouw naar Parijs waar hij zijn wonderbaarlijke muziekcarrière begon. Hij schreef voor vele instrumenten en stemmen. Zijn eerste werken verschenen in Parijs in 1724. Boismortier was een productief componist en in 1749 had hij meer dan 100 werken voor verschillende stemmen en instrumentale combinaties geschreven. Zijn muziek, vooral de vocale muziek, was extreem populair, en hij werd rijk zonder het gebruik van hulpen bij het schrijven van de muziek.

Boismortier was de eerste Franse componist die de Italiaanse concerto-vorm gebruikte. Hij schreef ook het eerste Franse soloconcert voor verschillende muziekinstrumenten (de cello, viool en bas) in 1729. Veel van zijn muziek is voor de fluit, waar hij ook een boek met speeltechnieken voor schreef (hedendaags verloren gegaan). Een van zijn vooraanstaande stukken wordt nog vaak voorgedragen, Deuxieme Serenade ou Simphonie. De violist en componist Jean-Marie Leclair (1697 – 1764) verrijkte zowel solo- als triogenres met charme, maar desondanks met minder diepzinnigheid. Boismortier en de componist Rameau leefden tijdens de Rococo-periode van Louis XV, maar hielden beiden vast aan de Franse traditie van schoonheid en geraffineerdheid, waar iedereen zo van hield, in de muziekstukken.

De muziektheoreticus Jean-Benjamin de la Borde schreef in zijn Essai sur la musique ancienne et moderne (Essay over oude en moderne muziek) in 1780 over Boismortier: “Bienheureux Boismortier, dont la fertile plume peut tous les mois, sans peine, enfanter un volume”. (“Gelukkige Boismortier, wiens rijke pen elke maand geboorte zonder pijn kan geven aan een nieuw muziekstuk”.) Critici zeggen dat Boismortier simpel had geantwoord: “Ik verdien geld”.

Fijne muziek, een recente CD is te bestellen via http://www.dutchbaroque.nl/winkel/

Nicolas Chédeville (1705 – 1782) / Antonio Vivaldi (1678 – 1741) – Sonata IV in G uit “Il pastor Fido” RV 59 (1737)

Nicolas Chédeville (20 februari 1705 – 6 augustus 1782) was een Franse componist, musette-speler en musette maker. Hij werd geboren in Serez, Normandië; musici Pierre Chédeville (1694-1725) en Esprit Philippe Chédeville (1696-1762) waren zijn broers. Hij begon met het spelen van de hobo en musette (een doedelzak-achtig instrument vaak gebruikt in de Franse barokmuziek) in de Opera van Parijs rond 1720. In 1732 trad hij toe tot Les Grands Hautbois, het koninklijke hobo orkest. La Borde noemde hem “de meest gevierde musette speler die Frankrijk ooit had”. Zijn composities waren bedoeld voor het vermaak en het plezier van de rijke amateur-muzikanten; de Franse aristocratie van de tijd vonden plezier in het spelen van rustieke instrumenten. Zijn eerste gepubliceerde werken waren verzamelingen van stukken voor musette of draailier, getiteld Amusements champêtres (pastorale amusement), gepubliceerd in december 1729. Hij noemde zichzelf ‘Chedeville le jeune’, en ‘Chedeville le cadet’ in latere composities. Hij wendde zich kort tot meer ernstige muziek met Italiaanse invloeden in op. 7, een werk geschreven voor de fluit, hobo of viool. In 1737 maakte hij een geheime overeenkomst met Jean-Noël Marchand om een verzameling van zijn eigen composities te publiceren als Antonio Vivaldi opus 13, getiteld Il pastor fido. Chédeville liep binnen en kreeg de winst, volgens een notariële akte van Marchand in 1749.

Dit werk is werkelijk briljant uitgevoerd op blokfluit – ademloos, bedolven onder zoveel virtuositeit kwam er een einde aan dit indrukwekkende concert!

Labels: